Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Afstamming. Artikel 1:207 BW . zie ook LJNummer BA4885.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Familiesector

Uitspraak : 26 november 2008

Zaaknummer : 105.011.915.01

Rekestnummer : 1350-H-07

Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-5104

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. D. Schaap.

Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1. [belanghebbende]

gedetineerd in [naam],

hierna te noemen: de vader,

2. mr. A.A.G. Balkenende,

in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarige

[naam],

kantoorhoudende te Katwijk,

hierna te noemen: de bijzonder curator.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 25 september 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 september 2007 van de rechtbank ’s-Gravenhage.

De bijzondere curator heeft op 10 oktober 2007 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 22 oktober 2007 aanvullende stukken ingekomen.

Het Openbaar Ministerie heeft op 14 oktober 2008 een conclusie genomen. Namens de advocaat-generaal is bij brief van 14 oktober 2008 meegedeeld dat deze niet ter zitting zal verschijnen.

Op 17 oktober 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Voorts zijn verschenen de vader, onder begeleiding van een medewerker van [naam], en de bijzondere curator. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.

HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de vader over de hierna te noemen minderjarige, afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de vader over de minderjarige: [naam], geboren op [datum] 2004 te [woonplaats], hierna: [de minderjarige].

2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het vaderschap van de vader over [de minderjarige] gerechtelijk vast te stellen.

3. De bijzondere curator refereert zich aan het oordeel van het hof over de twee grieven van de moeder.

4. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu de vader [de minderjarige] op 23 juni 2005 heeft erkend en [de minderjarige] derhalve rechtens al twee ouders heeft, het bepaalde in artikel 1:207 lid 2 onder a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan toewijzing van het verzoek van de moeder in de weg staat. De strekking van voornoemd artikel is volgens de moeder te voorkomen dat een kind tot meer dan twee personen in een familierechtelijke betrekking komt te staan. De moeder stelt dat het gerechtshof ’s-Gravenhage in gelijke zin heeft overwogen in zijn uitspraak van 28 maart 2007, alsook het gerechtshof Arnhem in zijn uitspraak van 8 mei 2007. In het onderhavige geval is er geen sprake van dat [de minderjarige] tot meer dan twee personen in een familierechtelijke betrekking komt te staan, indien het hof het verzoek van de moeder zou toewijzen.

Voorts stelt de moeder dat [de minderjarige] belang heeft bij een gerechtelijke vaststelling omdat [de minderjarige] zo de Nederlandse nationaliteit van rechtswege verkrijgt. Het staat de moeder vrij om het verzoek, zoals door haar gedaan, in te dienen. Dat het beoogde rechtsgevolg ook op andere wijze kan worden bewerkstelligd doet daaraan niet af.

De moeder verklaart dat, ofschoon tegen 1 december 2008 een wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) is aangekondigd, waarbij de eis dat een minderjarig buitenlands kind, dat erkend is door een Nederlander, eerst drie jaar door de erkenner moet zijn verzorgd en opgevoed om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, aan welke eis vanwege detentie van de vader niet wordt voldaan, zal vervallen, zij deze aangekondigde wetswijziging niet wil afwachten en persisteert bij haar verzoek.

5. De vader sluit zich aan bij de grieven van de moeder en verzoekt het hof het verzoek van de moeder in het belang van [de minderjarige] toe te wijzen.

6. De advocaat-generaal stelt dat de grieven van de moeder ongegrond zijn. De moeder beoogt met haar verzoek verkrijging van het Nederlanderschap voor haar zoon [de minderjarige]. De advocaat-generaal verwijst naar een arrest van 27 oktober 2005 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin is overwogen, dat vaststelling van het vaderschap niet kan geschieden indien een kind twee ouders heeft en dat het uit de nationaliteitswetgeving voortvloeiende verschil in de verkrijging van het Nederlanderschap aan de orde moet worden gesteld in een procedure die het Nederlanderschap tot inzet heeft. Ook verwijst de advocaat-generaal naar een uitspraak van 30 maart 2006 van het gerechtshof Amsterdam waarin is overwogen dat het verkrijgen van het Nederlanderschap in het kader van een procedure op grond van artikel 1:207 BW geen rechtens te respecteren belang is. Voorts stelt de advocaat-generaal, op grond van hetgeen de moeder heeft aangevoerd, dat er reeds een rechtelijk vastgestelde band bestaat tussen de vader en [de minderjarige].

7. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist tot afwijzing van het verzoek van de moeder om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de vader over [de minderjarige]. In hoger beroep is het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel leiden.

De moeder verwijst onder meer naar een uitspraak van 8 mei 2007 van het gerechtshof Arnhem waarin is overwogen dat artikel 1:207 lid 2 onder a BW een gerechtelijke vaststelling niet in de weg staat in het geval de vader een minderjarige al (postnataal) heeft erkend. Het hof verwerpt de door de moeder daaraan ontleende argumenten en overweegt daartoe als volgt.

Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 1:207 lid 2 onder a BW inbreuk toelaat op het systeem van de afstammingsbepalingen uit het BW, ingevolge hetwelk gerechtelijke vaststelling van het vaderschap een afstammingsrelatie tot stand brengt. In het onderhavige geval beoogt de moeder met haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling geen totstandkoming van een afstammingsrelatie. Het belang dat een kind door de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap sneller en op een eenvoudiger wijze de Nederlandse nationaliteit van de vader kan verkrijgen dan door (postnatale) erkenning, is dan ook geen belang dat wordt beschermd door artikel 1:207 BW . Er zijn geen bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, nu de advocaat van de moeder heeft verklaard dat een wijziging van de RWN, waarmee aan de met het verzoek beoogde belangen van [de minderjarige] ten volle tegemoet wordt gekomen, op of omstreeks 1 december 2008 in werking zal treden.

8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van Dijk en Bouritius, bijgestaan door mr. Prins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2008.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature